Bijna 90 is ze, de Grand Old Lady van de Nederlandse literatuur. In het televisieportret 'Het vierde leven' is ze nog immer stijlvol, al gaat ze inmiddels met een liftstoeltje naar boven. En als ze begint te vertellen, stralen haar ogen als die van een jonge vrouw.
Met oude filmopnamen van de familie Haasse uit Indië en de opnames in het Amsterdamse appartement van de schrijfster kregen we een beeld dat we nog niet kenden van haar leven. Ook vertelde ze in sobere bewoordingen over haar persoonlijke leed dat we in haar romans nooit terug hebben kunnen lezen: haar jeugd in kindertehuizen, de eenzame oorlogsjaren in Nederland en de dood van haar eerste kind, veroorzaakt door het naoorlogse gebrek aan vaccins.
Het is wel wonderlijk dat Hella Haasse die eenzaamheid en dat verlies nooit als romanonderwerp verkozen heeft. Al deed ze het wel indirect. Niet voor niets identificeerde ze zich met Charles d' Orleans, de hoofdpersoon uit haar roman Woud der Verwachting. Charles zat twintig jaar opgesloten en ontpopte zich vervolgens van krijgsheer tot dichter. De verbeelding als reddingsmiddel.
Hella Haasse is altijd bezeten geweest van schrijven. Ze leefde minstens zoveel in haar verbeelding als in de werkelijkheid. Toch spijt het haar niet dat een groot deel van de werkelijkheid langs haar heen gegaan is. De wereld in haar eigen hoofd was minstens zo fascinerend. Het is in ieder geval een manier geweest om optimistisch te blijven en vol verwondering over alles.
Ook geen spijt heeft ze dat ze nooit andere liefdes heeft gekend dan Jan van Lelyveld, de man met wie ze in 2003 bijna zestig jaar getrouwd was. Als ze weduwe zou worden, verliest ze hem niet, zei ze in de uitzending. Wederom zet ze de verbeeldingskracht in. "Dat kan niet, want hij zit in mij. En ik zit in hem."
Tot slot las Hella Haasse het volgende fragment voor, afkomstig uit de roman Berichten van het Blauwe Huis. Alsof ze over haarzelf vertelde:
"Zij geloofde aan een samenhang van alle verschijnselen, zonder echter een hogere macht aansprakelijk te stellen voor wat haar overkwam, zonder van een goed persoonlijke bemoeienis met haar lot, troost of loon naar werken te verwachten. Zij was ervan overtuigd dat in de mens zelf de krachten ontstaan die men Goed en Kwaad noemt, en dat alleen door de ontwikkeling van het individuele bewustzijn de wil tot integriteit een menselijk gegeven wordt. Zij beschouwde zichzelf niet als een schepsel van een uitverkoren soort.
Wanneer zij zich de oneindige uitgestrektheid en complexiteit van het heelal trachtte voor te stellen, moest zij lachen om dergelijke pretenties. Ze behoren tot een genus dat zich bewust kan zijn van zijn eigen staat en beschikt over zintuigen, hersens, gevoel, vond zij al wonderlijk genoeg. Zij had de kracht en de glorie van een gedeelde liefde ervaren. Aan mede-aardebewoners vreesde zij alleen domheid en onverdraagzaamheid, en de blinde angst die, massaal tot uitdrukking gebracht, in vernietigend geweld natuurrampen overtreft. Zij hoopte dat haar een milde dood wachtte.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten